Deze chronische, geleidelijk verslechterende psychotische stoornis begint vaak in de late tienerjaren of jonge volwassenheid. De symptomen zijn een snelle cognitieve achteruitgang en desintegratie, waarvan maar heel weinig mensen herstellen. De kennis over de aandoening werd voor het eerst beschreven door Arnold Pick, een professor aan de Duitse sector van de Charles Universiteit in Praag, en werd later verspreid in artikelen door de invloedrijke Duitse psychiater Emil Kraepelin. Kraepelin vereenvoudigde de classificatie van psychiatrische stoornissen in slechts twee klassen:** manisch-depressieve psychose of dementie praecox. In de jaren negentig van de negentiende eeuw schreef hij de eerste klinische beschrijvingen van patiënten die leden aan symptomen van laatstgenoemde aandoening, die uiteindelijk zou worden omgedoopt tot schizofrenie.
Het begin van de symptomen is geleidelijk, waarbij patiënten veranderingen in de persoonlijkheid ondergaan en het vermogen verliezen om op te letten en te redeneren. Patiënten kunnen vreemde hallucinaties en wanen hebben. De eerste tekenen kunnen subtiel en moeilijk te herkennen zijn. Vervreemding van familie en vrienden, moeite op school of op het werk, emotieloos, rusteloos of angstig lijken en het vermogen verliezen om gefocust te blijven op een onderwerp zijn allemaal symptomen van de stoornis.
Kraepelin definieerde dementie praecox als gekenmerkt door cognitieve desintegratie, of verstoring van het denken, in plaats van stemmingsstoornissen zoals die voorkomen bij depressieve en bipolaire stoornissen. Hij geloofde dat de ziekte werd veroorzaakt doordat de hersenen werden vergiftigd of auto-vergiftigd door geslachtshormonen. Hij zag het als een ziekte van het hele lichaam, waarbij veel organen van het lichaam werden aangetast voordat een terminale cascade van aanvallen op de hersenen plaatsvond. De ziekte werd onderverdeeld in verschillende subtypes:** catatonie begon met depressie en nervositeit en patiënten vertoonden vaak ongewone bewegingen; dit leidde tot wanen en hallucinaties. Paranoia werd gekenmerkt door auditieve hallucinaties en waanvoorstellingen van vervolging of grootsheid, terwijl hebefrene patiënten last hadden van een slechte concentratie en ongeorganiseerde spraak en gedachten. Aanvankelijk dacht hij dat de ziekte ongeneeslijk was, maar tegen 1920 erkende hij dat het voor patiënten mogelijk was tekenen van remissie te vertonen. De prognose bleef echter zeer somber voor iedereen die aan deze ernstige vorm van waanzin leed.
Omdat Kraepelin het niet eens was met de veronderstellingen van Freud en Jung dat psychische stoornissen het gevolg waren van psychologisch trauma, vond hij hypnose geen haalbare behandeling voor dementie praecox. Omdat er geen exacte oorzaak kon worden ontdekt, werden zijn patiënten behandeld met therapieën zoals lange baden en activiteiten die geschikt werden geacht voor geïnstitutionaliseerde patiënten. Barbituraten en opiaten werden ook gebruikt om de pijn te verlichten. In de overtuiging dat de ziekte een hormonale oorsprong had, experimenteerde hij met injecties met injecties van geslachtsklieren en schildklierextracten, maar zonder succes.
Met de groeiende invloed van Freudiaanse perspectieven in Amerika en Europa in de jaren twintig werd de ziekte opnieuw bestempeld als schizofrenie en opnieuw gedefinieerd als een psychogene stoornis. Behandeling door middel van psychoanalyse was tot in de jaren zeventig in de mode aan beide zijden van de Atlantische Oceaan.
Artsen beschouwen de aandoening nu opnieuw als een biologische oorsprong en worden veroorzaakt door een combinatie van genetische en omgevingsfactoren. Het is nog steeds een ongeneeslijke ziekte, maar behandeling met antipsychotica zoals clorazine en chloorpromazine, in combinatie met counseling en ondersteuning, stelt veel patiënten in staat een bevredigend leven te leiden.